Wat weten leerlingen uit het zesde leerjaar over het secundair onderwijs? Het Transbaso-onderzoek stelde deze vraag en kreeg een teleurstellend antwoord: leerlingen zien hun toekomst in stereotypen.
Kinderen praten gemakkelijk hun omgeving na. Ze praten over kso, aso, tso en bso, maar weten vaak niet wat die onderwijsvormen eigenlijk inhouden. Thuis of op school krijgen leerlingen vaak nog te horen dat ze maar best in een ‘hoge’ richting starten. Daarna kunnen ze nog altijd ‘zakken’. Ze zien aso als een hoge onderwijsvorm, tso en bso als een lagere onderwijsvorm, zonder dat ze een idee hebben van wat de concrete studierichtingen inhouden. Het watervaldenken is met andere woorden nog springlevend. Ook met de hervorming van het secundair onderwijs blijven de bestaande termen aso, tso, kso, bso bestaan naast de nieuwe benamingen "arbeidsmarktgericht", "dubbelefinaliteit" en "doorstroomfinaliteit". Ook hier zal de valkuil zijn dat leerlingen deze finaliteiten, richtingen al snel in een rangschikking plaatsen.
Hoe ga je daarmee om?
Ga dieper in op de inhoud van studierichtingen in plaats van de onderwijsvorm. Zo maak je leerlingen (en hun ouders) duidelijk dat een studierichting niet per se hoger of lager is dan een andere, maar wel dat ze een andere focus en einddoel heeft en dat je er andere vaardigheden voor nodig hebt. De nieuwe benamingen van de finaliteiten die bestaan door de hervorming bieden hier een prima aanknopingspunt voor. Doe zelf ook geen uitspraken over ‘afzakken’ naar een bepaalde richting. Leerlingen zijn hier zeer gevoelig voor.
Nog een stereotype gaat over leeftijdsgenoten. 12-jarigen hebben vaak het idee dat wie in het technisch of beroepsonderwijs zit, daar zit door zijn of haar persoonlijkheid. Ze vechten, schelden elkaar uit en zijn minder vriendelijk. Dat klopt uiteraard niet.
Hoe ga je daarmee om?
Geef menselijke voorbeelden, maak een wall of fame van je oud-leerlingen die in het technisch of beroepsonderwijs zitten en het daar heel goed doen.
Ook over hun eigen prestaties hebben leerlingen een stereotiep beeld. Onder 70% ben je volgens hen een zwakke leerling, boven 90% een uitstekende. Door zo naar cijfers te kijken, kiezen leerlingen voor zichzelf een plekje uit op de hoger-lager hiërarchie van de onderwijsvormen.
Hoe ga je daarmee om?
Geef leerlingen en hun ouders mee dat hun scores niet automatisch leiden tot een bepaalde onderwijsvorm of studierichting. De klassieke scores meten ook niet alle talenten en vaardigheden even goed. Toon voorbeelden van ‘andere’ manieren om ‘punten’ te geven. Competentiegericht evalueren heeft in veel scholen ingang gevonden en leert leerlingen op een andere manier naar prestaties te kijken, vanuit een ontwikkelingsperspectief, en minder vanuit een vaststaande plaats in een hiërarchie. En wie de juiste motivatie heeft en talenten die passen bij de gekozen studierichting geraakt ver.
Wie slechte punten haalt, moet beter zijn best doen. Leerlingen zien hun inzet als enige bepalende factor voor hun punten. Op het belang van talent en interesse worden ze minder gewezen.
Hoe ga je daarmee om?
Denk samen met je leerlingen na over wat ze graag doen. Ga met hen op zoek naar hun echte interesses of hobby’s om de juiste studierichting te bepalen.
Benieuwd naar de resultaten van het Transbaso-onderzoek of meer weten over de overgang van basis naar secundair.