Mythe 1: intelligentietests zijn slechte voorspellers van hoe iemand zal scoren in een technische studierichting

Pedro: “Intelligentietests zijn in het leven geroepen om op korte tijd te weten wie extra ondersteuning nodig had. Opeens legde men ook de link tussen intelligentietests en oriënteren. In sommige landen zijn de gecentraliseerde examens uiteindelijk verkapte intelligentietests.

En ja, het zijn goede voorspellers, maar geen absolute voorspellers. Dat is een belangrijk onderscheid. Ook inzake technisch inzicht kunnen intelligentietests zeker helpen. Intelligentietests bestaan o.a. uit een wiskundig-logische component en een taalcomponent, maar ze testen ook het probleemoplossend vermogen, wat een technische vaardigheid is.”

Mythe 2: iemand met weinig aanleg voor techniek kan je moeilijk technische inzichten of vaardigheden bijbrengen

Pedro: “Er bestaat wel degelijk zoiets als aanleg. Elke persoon heeft meer aanleg voor het ene soort inzicht dan het andere. Maar het gaat over het potentieel. Sommige mensen hebben minder potentieel voor technisch inzicht, maar als je het aanwezige potentieel optimaal gebruikt, zal je meer bereiken dan iemand met veel potentieel die in zijn omgeving nooit gestimuleerd wordt. Als leerkracht is het wel degelijk mogelijk om een leerling met een beperkte aanleg voor techniek toch veel technische inzichten of vaardigheden aan te leren. Je hebt alleen de juiste stimulans uit de omgeving nodig.”

“Veel talent is onder de radar gebleven omdat het nooit gestimuleerd is."

Pedro De Bruyckere

Mythe 3: je moet technisch talent ontdekken voor je het kan stimuleren

Pedro: “Sommige kinderen gingen met hun ouders al drie keer naar Technopolis of een Makerslab, terwijl anderen die kansen niet kregen. Kan je dan spreken van een talent? Of heeft hun omgeving hen al een stap verder gebracht? Wetenschappelijk gezien is niemand het erover eens wat ‘talent’ is. Als je het woord gebruikt kan je er volgens mij beter vanuit gaan dat bijna iedereen op elk vlak wel een zekere mate van talent heeft, en dat je dat kan stimuleren. Iedereen stimuleren dus!

In het onderwijs zeggen we vaak “Vertrek vanuit de leefwereld van de kinderen”. Dat klopt, maar volgens mij moet je er nog een zin aan toevoegen: “Vertrek vanuit de leefwereld van kinderen, en breek die dan open.” Zodat ze met al die zaken in contact komen. Veel (technisch) talent is onder de radar gebleven omdat het nog nooit gestimuleerd is.”

Mythe 4: je kan gemakkelijk vooroordelen over technisch talent bij ouders bestrijden

Pedro: “Over bepaalde studierichtingen hebben ouders nu eenmaal vooroordelen: “Mijn kind zal minder verdienen, zal zich vuil maken, zal voor een baas moeten werken die meer gestudeerd heeft, …”. Ouders correct informeren is belangrijk, maar ook vooroordelen bijspijkeren is nodig. En daar ligt de moeilijkheid, want door vooroordelen aan te pakken, loop je het risico ze net te versterken. We zijn er in de wetenschap nog niet over uit wat de juiste aanpak is. Mijn advies?

In plaats van ouders te corrigeren op hun vooroordelen, kan je beter het goede alternatief tonen! Pak uit met de slaagpercentages en tevredenheid van leerlingen in technische richtingen, maar ook met de infrastructuur van technische scholen.”

"Er bestaat wel degelijk zoiets als aanleg, maar het gaat ook over het potentieel."

Pedro De Bruyckere

Mythe 5: ouders met een lagere SES liggen minder wakker van het schoolgebeuren dan ouders met een hogere SES

Pedro: "Elke ouder heeft last van opvoedingsonzekerheid. Bij ouders met een lagere SES (sociaal-economische score) nemen de zorgen een andere vorm aan dan bij ouders met een hogere SES. Er zijn handvaten om daar als leerkracht mee om te gaan. Ten eerste, je verwachtingen van een leerling niet laten beïnvloeden door zijn of haar sociale achtergrond. Ten tweede, meer contact met de ouders leggen. Nu denk je misschien: “Ja, maar het zijn net de ouders met een lagere SES die we moeilijker bereiken”. Toch wil ik benadrukken hoe belangrijk informele contacten zijn, omdat ze de drempel verlagen. Je kan formele momenten – zoals oudercontacten – afwisselen met informele, bijvoorbeeld: geregelde telefoongesprekken met ouders, de leraarskamer of klas ’s ochtends openzetten voor ouders om samen een koffie te drinken, enzovoort.”